Deze week zijn we met de IVN Natuurgidsen opleiding (NGO) begonnen met een nieuw blok. De komende maanden zullen we het gaan hebben over ordening en over de lente.
In het voorjaar ontwaakt de natuur uit zijn winterslaap. Dit seizoen wordt gekenmerkt door vruchtbaarheid en nieuw leven. Voor dit blok was er dan ook geen logischer onderwerp om mee te beginnen dan de oorsprong van het (planten)leven: het zaad. En zo divers als het plantenleven op aarde is, zo divers zijn ook de zaden waaruit dit leven ontspruit.
Verliefd op de wind
We begonnen de les met een theoretisch gedeelte, waarbij het voornamelijk ging over planten die gebruik maken van de wind voor hun bestuiving. Deze vorm van bestuiving wordt ook wel anemofilie genoemd, waarbij het eerste gedeelte van het woord verwijst naar de anemoi; de Griekse windgeesten.
Deze windbestuivers hebben vaak een aantal overeenkomstige kenmerken, waaraan je ze gemakkelijk kan herkennen. Om te beginnen met het stuifmeel. Omdat het stuifmeel door de wind vervoerd wordt, moet het erg licht en klein zijn (0,01 tot 0,06 mm), glad, droog en soms voorzien van luchtblazen. Hierdoor kunnen de anemoi het stuifmeel gemakkelijk honderden meters meenemen. Dit systeem van bestuiving is erg onnauwkeurig, de kans dat zo’n stuifmeelkorreltje landt op de stamper van een vrouwelijk bloempje is erg klein. Vandaar dat iedere mannelijke bloem miljoenen stuifmeelkorrels aanmaakt. Hierdoor kunnen grote pollenwolken ontstaan. Toch laten de mannelijke bloemen niet al het stuifmeel tegelijk vrij, maar geleidelijk, in de loop van enkele weken. Alweer een manier om de kans op bestuiving te vergroten.
Naast het stuifmeel heeft de plant nog meer manieren om de kans op bevruchting te vergroten. Zo hangen de mannelijke meeldraden en de vrouwelijke stampers ver buiten de bloem, zodat de wind er gemakkelijk bij kan komen. Om dezelfde reden vindt de bestuiving vaak plaats voordat de bladeren aan de plant komen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de hazelaar die al in januari of februari in bloei staat.
Om te zorgen dat de mannelijke bloemen niet de vrouwelijke planten van dezelfde plant bestuiven, maar juist die van de buurvrouw, maken veel windbestuivers gebruik van dichogamie. Dit betekent dat de mannelijke en de vrouwelijke bloemen aan een plant niet gelijktijdig rijp zijn.
En als een windbestuiver uiteindelijk zaden krijgt, dan zijn dit vaak maar één of twee zaden per stamper. Om het voorbeeld van de hazelaar weer te nemen: Uit iedere stamper groeit maar één hazelnoot. Als je daarentegen naar de klaproos gaat kijken, dan kan een enkele stamper honderden zaden bevatten.
Zaden onder de loep
Na de pauze gingen we zelf aan de slag. We keken naar verschillende zaden en kiemen, hoe deze zijn opgebouwd en welke onderdelen we konden herkennen. We kregen allemaal een bruine boon, een pinda en taugé. Hoewel je het misschien niet zou verwachten is die drietal nauw aan elkaar verwant. Taugé is namelijk de kiem van een mungboon. Deze mungboon groeit net als de bruine boon in een peul en is een vlinderbloemige. Dit is dezelfde familie waar ook de klaver en de vogelwikke toe behoren. Maar ook de pinda is een vlinderbloemige. De ‘dop’ van een pinda is eigenlijk hetzelfde als de peul van de bruine boon. Maar waar de peul van de buine boon en de mungboon zich boven de grond ontwikkelen doet de pindaplant het anders. De stengel wordt langer, buigt om en boort zich in de grond. Vandaar dat de pinda ook wel aardnoot heet.
Omdat de drie zaden tot dezelfde familie behoren waren er ook veel overeenkomsten te zien. De meest opvallende was het feit dat het tweezaadlobbige zaden zijn. Vandaar dat een pinda ook uit twee helften bestaat als je het bruine zaadhuidje eraf haalt. En als je goed kijkt kun je aan één van deze helften het begin van de kiem zien. Bij de bruine boon was dit nog duidelijker te zien. Hier kon je met een loep zelfs al twee (witte) blaadjes herkennen. Bij de taugé is dit alles al verder ontwikkeld. Duidelijk herkenbaar zijn de verschillende onderdelen van de plant; de wortels, de stengel, de twee zaadlobben en de eerste bladeren.
Nu de praktijk nog…
Nu we de theorie een beetje kennen kunnen we de komend weken gaan kijken of we het in de praktijk kunnen herkennen. Welke planten zijn windbestuivers? Kunnen we de kenmerken ook herkennen? En zien we al ontkiemde zaden?