Wij mensen zijn altijd geneigd om alles in hokjes te stoppen. Alles willen we onderverdelen in categorieën zodat we snappen waar het bij hoort en hoe het werkt. In de biologie is die drang heel sterk aanwezig. Zo zijn er in de plantenwereld meerdere manieren om planten uit elkaar te houden.
De meest voorname is natuurlijk de taxonomische indeling in families, geslachten en soorten. Daarnaast kun planten op verschillende andere manieren classificeren. Veel van die systemen hebben te maken met de voortplanting. Allereerst het verschil tussen sporenplanten en zaadplanten. En die zaadplanten kun je dan weer verder onderverdelen. Denk hierbij aan de manier waarop de bloemen bestoven worden (bijvoorbeeld windbestuivers of insectenbestuivers), of het aantal lobben van de zaden (éénzaadlobbig of tweezaadlobbig)
En dan heb je ook nog het verschil tussen naaktzadige en bedektzadige planten, en dat is het verschil waar ik het in dit artikel over wil hebben. De termen naaktzadig en bedektzadig worden gebruikt om een onderscheid te maken binnen de groep van zaadplanten.
Bedektzadigen
Laat ik maar beginnen met de grootste groep; de bedektzadigen. Al deze planten hebben twee gemeenschappelijke kenmerken: ze hebben bloemen en ze vormen zaad dat omgeven wordt door een vrucht. De diversiteit binnen deze groep is heel erg groot.
Als je kijkt naar de bloemen van bijvoorbeeld een zonnenbloem, dan zijn deze groot en gemakkelijk te herkennen als een bloem, maar de bloemen van grassen en sommige loofbomen zijn klein en soms voldoen de niet eens aan de normale definitie van een bloem.
Ook de vruchten van de bedektzadigen zijn heel verschillend. Vruchten als een appel en een kers zijn heel gemakkelijk in deze groep in te delen. Ze hebben een duidelijke vrucht waar het zaad binnenin zit. Ook de naam bedektzadig is heel erg voor de hand liggend bij het meeste fruit. Maar het wordt al wat lastiger bij eikels, waarbij de vruchtwand een dunne, harde laag rond het zaad vormt. En het pluis van een paardenbloem lijkt al helemaal niet aan die definitie te voldoen, maar toch valt ook deze onder de bedektzadigen.
En de aardbei dan?
Natuurlijk heb je altijd uitzonderingen. Want bij de aardbei zijn de zaadjes duidelijk aan de buitenkant van de vrucht te zien. Toch?…
Nou, eigenlijk niet. De aardbei is een schijnvrucht. Het zoete, rode gedeelte van de aardbei is niet de vrucht, maar een verdikte bloembodem. En de pitjes aan de buitenkant, die we allemaal voor zaadjes aanzien, dat zijn eigenlijk allemaal kleine vruchtjes. Net als bij de eikel hebben die een droge, dunne vruchtwant, waar het zaad in zit.
Naaktzadigen
Wat blijft er dan nog over voor de groep naaktzadigen? Er zijn nauwelijks planten te bedenken die geen bloemen maken en geen vruchten hebben. Om het nog moeilijker te maken kunnen de naaktzadige planten wel structuren maken die op vruchten lijken, en net als vruchten door dieren worden gegeten voor de verspreiding van het zaad.
De groep van naaktzadige planten die van nature in Nederland voorkomen is niet zo groot. Al deze planten behoren tot de groep van de coniferen. Hiertoe behoren alle naaldbomen, zoals sparren en dennen, maar ook de taxus en jeneverbes zijn naaktzadig.
Bij deze groep zit het zaad dus niet in vruchten, maar ligt het open. Het zaad zit nog wel vastgeklemd, tussen de schubben van dennenappels en sparrenkegels, maar als de schubben open gaan staan dwarrelt het zaad zomaar uit de schubben naar de grond toe.
Hokjesgeest
Je merkt dat het onderscheid tussen naaktzadige en bedektzadige planten niet altijd even gemakkelijk te zien is. Want waarom is een jeneverbes nu naaktzadig en een aardbei niet? Er zit natuurlijk wel een hele theorie achter. De planten worden niet zomaar in een hokje gestopt.
Als je die theorie een beetje begrijpt wordt het ook steeds gemakkelijker om de verbanden tussen de verschillende organismen te leggen. Dat is het grote voordeel van het categoriseren van de natuur. Door alles wat bij elkaar hoort in hetzelfde hokje te stoppen wordt het allemaal overzichtelijker en beter te begrijpen.